BTL

DE BOND TEGEN LEENWOORDEN

Waarom BTL?
Woordenboek
Webschakels
Stuur ons netpost

Het BTL vertaalwoordenboek
De boekstaaf P


paar (o.; paren) [<Frans paire <Latijn par], 1 stel, tweetal.

paard (o.; -en) [<Latijn paraveredus (postpaard)], 1 ros, hors (o.; rossen en horsen) [het Middelnederlandse woord, vergelijk Engels horse].

pacemaker (m.; -s) [Engels], 1 gangmaker.

Pacific (m.) [Engels <Spaans pacifico (vreedzaam)], 1 Stille Zuidzee.

pacificatie (v.; -s) [<Frans pacification], 1 vredesluiting; 2 bevreding.

pacificeren (overgankelijk ww.) [<Latijn pacificare], 1 bevreden.

pacifisme (o.) [Frans], 1 vredezin, vredegezindheid.

pact (o.; -en) [<Frans pacte <Latijn pactum], 1 verdrag,getonst [het laatste is Middelnederlands].

pacifist (m.; -en) [<Frans pacifiste], 1 vredegezinde.

pacifistisch (bn.), 1 vredegezind.

pagina (v.; -'s) [Latijn], 1 bladzijde.

palataal (v.; palatalen) [<Frans palatale], 1 gagelklank [van gagel (tandvlees, gehemelte)].

paleis (o.; paleizen) [<Frans palais, van het Latijnse Palatium (Palatijn, een Romeinse heuvel], 1 hofzate.

Paleolithicum (o.) [gevormd van Grieks palaios (oud) + lithos (steen)], 1 Oude Steentijd.

paleontologie (v.) [van Grieks palaios (oud) + ontos (wezen)], 1 oudlevenskunde.

Paleozoïcum (o.) [van Grieks palaios (oud) en zooiè (leven)], 1 Oude Levenstijd.

palet (o.; -ten) [<Frans palette, verkleinwoord van pale (blad van een roeiriem)], 1 verfbord.

palindroom (m. & o.; palindromen) ]<Grieks palindromos (teruglopend)], 1 keerwoord, keerzin.

palladium (o.), zie het onderwerpblad scheikunde.

pallet (m.; -s) [Engels], 1 laadbord.

palmtop (m.; -s) [Engels], 1 handrekentuig.

pamflet (o.; -ten) [<Engels pamphlet, van de Latijnse persoonsnaam Pamphilus], 1 vlugschrift, vlugmare [het laatste is een verouderd woord].

panorama (o.; -'s) [Engels, van Grieks pan (geheel) + horama (schouwspel)], 1 wijdzicht.

panty (m.; -’s) [Engels], 1 kousenbroek.

papaver (v.; -s) [Latijn], 1 heulbol, slaapbol, maankop, maan [reeds bestaande woorden, voor ‘maan’ vergelijk ‘maanzaad’].

papaverine (v.), 1 bepaald alkaloïde (bitterstof) uit de papaver  »  heulbitter [van heulbol = papaver].

paperclip (m.; -s) [Engels], 1 schuifspeld.

papier (o.) [Frans <Latijn papyrus <Grieks papuros <Egyptisch], 1 molmvel [vergelijk ook karton].

paprika (v.; -s) [Hoogduits <Hongaars <Servokroatisch paprika], 1 pepervrucht, peperwassem [voor wassem zie vrucht].

papyrus (o.) [Latijn], 1 schrijfriet, 2 rietgeschrift.

paraaf [<Frans paraphe, uiteindelijk van Grieks paragraphos (kantschrift, aan de zijde geschreven)], 1 handmerk.

parabel (v.; -s of -en) [<Frans parabole <Latijn parabola <Grieks parabolè], 1 gelijkenis, bijspel [het laatste is een Middelnederlands woord].

parabool (v.; parabolen) [<Grieks parabolè], 1 kogelbaan, kogelkromme, kogelboog; brandsnede [het laatste woord is van Simon Stevin, zo genoemd omdat een parabool één brandpunt heeft].

parachute (m.; -s) [Frans, gevormd door de uitvinder, François Blanchard, van Grieks para (in strijd met) + Frans chute (val)], 1 valscherm.

paradijs (o.; paradijzen) [<Frans paradisus <Grieks paradeisos <Avestisch paradaeza-], 1 hemelgaard, lusthof, lustoord.

paradox (m.; -en) [<Frans paradoxe <Grieks paradoxos], 1 schijnbare tegenstrijdigheid  »  schijnstrijdigheid.

paradoxaal (bn.), 1 schijnstrijdig.

paraferen (ww.), handmerken.

paragraaf (m.; paragrafen) [<Frans paragraphe <Latijn paragraphus <Grieks paragraphè], 1 deel van een hoofdstuk  »  onderstuk [gevormd naar het voorbeeld van ‘hoofdstuk’].

parallax (m.; -en) [<Frans parallaxe <Grieks parallaxis], 1 verschilzicht.

parallel (bn.) [<Frans parallèle <Latijn parallelus <Grieks parallèlos], 1 evenwijdig, gelijklopend.

parallel (v.; -len), 1 evenwijdlijn, evenwijdvlak; 2 breedtecirkel  »  breedtekring, breedtelijn.

paraplu (m.; -'s) [<Frans parapluie], 1 regenscherm, regenschuiler [vergelijk ook parasol].

parasiet (m.; -en) [<Frans parasite <Latijn parasitus (tafelschuimer) <Grieks parasitos], 1 dier dat of plant die leeft op of in en zich voedt ten koste van andere wezens en daarop een schadelijke invloed heeft  »  teerling [iemand die (op een ander) teert, gevormd naar het voorbeeld van leerling].

parasol (m.; -s) [Frans <Italiaans parasole], 1 zonneschuiler.

parcours (o.) [Frans, van het Latijn percursus, van percurrere (rennen door)], 1 renweg.

paren (ww.) [van paar <Latijn par], 1 gaden, gegaden [Middelnederlands].

parenchym (o.) [<Grieks paregchuma], 1 grondweefsel [zowel voor gewassen als voor dieren te gebruiken].

parlement (o.; -en) [Frans], 1 hoogste volksvertegenwoordiging  »  landdag [oude benaming voor de vergadering van een lichaam dat als vertegenwoordiger van een land bijeenkwam].

parochie (v.; -s) [<Middeleeuws Latijn parochia <Grieks paroikia], 1 kerspel.

partij (v.; -en) [<Frans partie, gaat uiteindelijk terug op Latijn partire (verdelen, indelen), van pars (deel)], 1 algemeen: deel, gedeelte, aandeel van een muzikaal stuk  »  deel, gedeelte, aandeel; 2 hoeveelheid goederen  »  kaveling [Middelnederlands]; 3 groep bij elkaar horende personen, bijvoorbeeld in de politiek  »  deelschaar [samenstelling van een letterlijk vertalend deel en schaar (groep personen)]; 4 spel (bv. een partij kaarten, biljarten); 5 elk van twee of meer personen of groepen die tegenover elkaar staan in onderhandelingen, rechtszaken e.d.  »  zaakweld (m.; -en) [een Middelnederlands woord, van zaak (rechtszaak) en een afleiding van het werkwoord wouden, Oudnederlands waldan (beschikken, beheersen, regelen)].

partijdig (bn.), 1 zijdig, zijdzuchtig.

partner (m.; -s) [Engels], 1 (in alle betekenissen) gade (m. & v.; -n) [een verouderd woord voor ‘partner, echtgenoot’, vergelijk ook single].

part-time (bn.) [Engels], 1 deeltijds, deeltijd-.

part-timer (m.; -s), 1 deeltijdwerker.

Pasen [<Latijn of Grieks pascha], 1 Oosteren [Oudnederlandse naam, vergelijk het Engelse easter; zie ook de maandnaam april].

passe-partout (o. & m.; -s) [Frans], 1 sleutel die op alle sloten past  »  loper, lopersleutel; 2 iets dat voor allerlei doeleinden te gebruiken is  »  alsleutel.

password (o.; -s) [Engels], 1 wachtwoord.

pastoor (m.; -s) [<Latijn pastor], 1 herder [letterlijke vertaling].

pastor (m.; -s) [Latijn], 1 ziel(s)zorger.

pastoraal (bn.), 1 herderlijk.

pastorale (v.; -s of -n) [Italiaans], herderslied.

pastorie (v.; -ën) [<Middeleeuws Latijn pastoria], 1 woning van een pastoor of predikant  »  wedeme, weme, weem, weemhuis [reeds bestaande, verouderde woorden].

patch (m.?; -es) [Engels], 1 (computertaal) bestand dat werkt als verbetering van of aanvulling op oudere bestanden  »  boetbestand [van boeten = repareren, herstellen (voornamelijk van kleding, waarvoor het Engelse woord patch (lapje) oorspronkelijk ook werd gebruikt)].

pathologie (v.) [Frans <Grieks pathologia], 1 ziektenleer, ziektenkunde.

patiënt (m.; -en) [<Frans patient, van Latijn pati (lijden)], 1 lijder, zieke, ziekeling; 2 (in samenstellingen) -lijder, -zieke.

patrijs (m. en v.; patrijzen) [<Frans perdriz], 1 veldhoen.

patriot (m.; -ten) [<Frans patriote], 1 vaderlandsvriend, heemdvriend [heemd (v.; -en) is de voortzetting van het Middelnederlandse heimode of hemede, dat vaderland betekende; vergelijk Hoogduits Heimat].

patriottisme (o.) [<Frans patriotisme], 1 vaderlandsliefde, heemdliefde.

patrouille (v.; -s) [Frans], 1 wachtronde, rondwake, omwake.

patrouilleren (onovergankelijk ww.) [<Frans patrouiller], 1 rondwaken, omwaken.

paus (m.; pausen) [uit een Romaanse vorm pabes <Grieks papas], 1 wijvorst [van wij- = heilig].

pauze (v.; -s) [<Latijn pausa <Grieks pausis (rust)], 1 beide (v.; -n) [Middelnederlands, van het werkwoord beiden (wachten)].

pauzeren (ww.), 1 beiden.

Pavo, zie het onderwerpblad sterrenkunde.

p.c. (m.; -'s) [Engels, afkorting van personal computer], 1 p.r. [persoonlijk rekentuig].

pedagogiek, pedagogie (v.) [<Frans pédagogique], 1 opvoedkunde.

pedagogisch (bn.), 1 opvoedkundig.

pedagoog (m.; pedagogen) [<Frans pédagogue <Latijn paedagogus (slaaf die toezicht houdt op jongens) <Grieks paidagoogos], 1 opvoedkundige.

Pegasus, zie het onderwerpblad sterrenkunde.

pedofiel (bn.), 1 kindminnend.

pedofiel (zn.; pedofielen), 1 kindminnaar.

pedofilie (v.) [van Grieks paido (kind) en philia (liefde)], 1 kindermin. Zie ook aseksualiteit, heteroseksualiteit, homoseksualiteit, biseksualiteit, necrofilie.

pelikaan (m.; pelikanen) [<Frans pélican <Latijn pelecanus <Grieks pelekan], 1 kropgans.

penalty (m.; -'s) [Engels], 1 strafschop.

penicilline (v.) [<Engels penicillin, gevormd van Latijn penicillus (penseel), daar het antibioticum bereid werd uit de zogenaamde penseelschimmel], 1 penseelschimmelheelst, wadelschimmelheelst [voor wadel zie het volgende woord; heelst is een mogelijk woord voor geneesmiddel].

penseel (o.; penselen) [<Oudfrans pincel], 1 wadel [een Middelnederlands woord voor kwast].

pensioen (o.; -en) [<Frans pension], 1 rustgeld.

pensionaris (m.; -sen) [<Latijn pensionarius], 1 dieneling [een Middelnederlands woord].

perceel (o.; percelen) [<Frans parcelle (klein deel)], 1 grondstuk, opzaat [het laatste is een Middelnederlands woord].

percentage (o.; -s), honderddeel, honderdaandeel.

perceptie (v.; -s) [<Latijn perceptio, van percipere (vernemen)], 1 verneming.

perforator (m.; -s) [Latijn], 1 gaatjesmaker.

periode (v.; -n of -s) [<Frans période <Latijn periodus <Grieks periodos], 1 (algemeen) tijdvak, tijdruimte; 2 (sterrenkunde) de tijd waarin een bepaald hemelverschijnsel zich herhaalt  »  omlooptijd; 3 (natuurkunde) de tijdsduur van één volledige trilling  »  trillingstijd; 4 (aardgeschiedenis) tijdperk; 5 (scheikunde) benaming voor elk van de horizontale onderdelen van het periodiek systeem  »  omloop.

permanent (bn.) [Frans, van het Latijn permanere (voortduren)], 1 blijvend, voortdurend, eeuwelijk [het laatste woord is Middelnederlands].

permanent (m.; -en) [Engels, van permanent wave], 1 kapsel waarin langdurig blijvende golven zijn aangebracht  »  duurgolf [naar het voorbeeld van duurloop, duurproef].

permitteren (overgankelijk ww.) [<Latijn permittere], 1 veroorloven.

perpetuum mobile (o.; perpetua mobilia) [Latijn], 1 eeuwig roersel.

perron (o.; -s) [Frans], 1 spoorstoep.

pers (v.; -en) [<Frans presse (druk)], 1 werktuig om te persen, te drukken  »  druktuig; 2 geheel van gedrukte media  »  drukwezen; in het bijzonder nieuwsmedia  »  nieuwswezen.

personeel (o.) [<Frans personnel], 1 bediendschap [‘de gezamenlijke bedienden’].

persoon (m.; personen) [<Frans personne <Latijn persona, van Etruskische afkomst], 1 lied, liedschap (m. of onz.; afleiding van het woord lieden, vergelijk ook 'manschap').

persoonlijk (bn.), 1 liedschappelijk.

perspectief (v.; geen meervoud) [<Frans perspectif <Latijn perspectivus], 1 de kunst om voorwerpen zo op een plat vlak af te beelden, dat zij driedimensionaal lijken  »  diepzichtkunde; 2 wijze waarop zichtbare voorwerpen zich van een bepaald punt uit aan het oog vertonen  »  diepzicht.

perspex (o.) [Engelse merknaam, van Latijn perspicere (doorkijken)], 1 kunstglas.

pesticide (o.) [Frans], 1 verdelgingsmiddel.

Phoenix, zie het onderwerpblad sterrenkunde.

pictogram (o.; -men) [gevormd van Latijn pictum (geschilderd) + Grieks gramma (letterteken)], 1 wijsteken.

Pictor, zie het onderwerpblad sterrenkunde.

pilaster (m.; -s) [<Frans pilastre <Italiaans pilastro], 1 hoekzuil.

pinguïn (m.; -s) [<Engels penguin, van Wels pen gwyn (witkop)], 1 vetgans [reeds bestaande vertaling, waarschijnlijk doordat de vertaler een verband zag met Latijn pinguis (vet)].

pioen (v.; -en) [<Frans peone <Latijn paeonia <Grieks paioonia], 1 boerenroos.

piperine (v.), 1 bepaald alkaloïde (bitterstof) uit de peper  »  peperbitter.

piranha (m.; -’s) [Portugees <Tupi], 1 vraatvis.

Pisces, zie het onderwerpblad sterrenkunde.

Piscis Austrinus, zie het onderwerpblad sterrenkunde.

piston (m.; -s) [Frans <Italiaans pistone], 1 zuiger.

pistool (o.; pistolen) [<Hoogduits Pistole <Tsjechisch pišt'al], 1 handroer (o.) [een oud woord afgeleid van roer (o.) = buis, vergelijk vuurroer (geweer)].

pixel (m.?; -s) [Engels, verbastering van picture element], 1 beeldpunt, schermstip.

placenta (v.; -'s) [Latijn <Grieks plakous], 1 moederkoek, nageboorte; 2 (plantkunde) zaadkoek.

plafond (o.; -s) [Frans], 1 verhemelte [een van de oudere betekenissen van dit woord was zoldering], hemeling [een Oudnederlands woord himilinc].

plan (o.; -nen) [Frans], 1 vooracht (v.; -en) [Middelnederlands, vergelijk voorachten (plannen, beramen, voornemen)].

planeet (v.; planeten) [<Latijn planeta <Grieks planètès (zwerver, dwaler)], 1 dwaalster.

planetoïde (v.; -n of -s), 1 dwaalrots.

plank (v.; -en) [<Picardisch planke], 1 bred (o.; -en of -den) [het verouderde woord voor plank, vergelijk Hoogduits brett en zie ook tafel].

plankton (o.) [gevormd van Grieks plagktos (dwalend)], 1 zweefsel, zeezweefsel.

plannen (ww.) [<Engels plan], 1 voorachten [Middelnederlands, zie plan].

planologie (v.) [gevormd van plan + Grieks -logia (verhandeling)], 1 leer van de beginselen waarnaar de inrichting van gebiedseenheden dient te geschieden  »  stedebouw, stedebouwkunde [Dit is de oude betekenis van het woord stedebouw, waarin men stede breed moet opvatten; voor de latere, engere betekenis ‘activiteiten die de aanleg van steden ten doel hebben’ gebruike men stadsbouw of stadsbouwkunde].

plant (v.; -en) [<Latijn planta (stek, loot)], 1 gewas (o.), groem (v.) [het laatste is een afleiding van de stam van 'groeien' en het achtervoegsel -m, zoals 'bloem' is afgeleid van 'bloeien'].

plantage (v.; -s) [Frans], 1 kweekgaard.

plasma (o.) [Latijn <Grieks 'boetseerwerk'], 1 bloedplasma  »  bloedvloeistof; 2 celplasma  »  celvloeistof, boedevloeistof; 3 verschijningsvorm van een gasvormige stof waarin deeltjes geïoniseerd zijn  »  stroomgas.

plastic (o.; -s) [Engels <Latijn plastica (boetseerkunst) <Grieks plastikè], 1 kunststof.

plastische chirurgie (v.), 1 beeldende heelkunde, (in het bijzonder) schoonheidsheelkunde.

platform (o.; -s) [<Frans plate forme], 1 vlakvloer.

platina (o.), zie het onderwerpblad scheikunde.

playbacken (onovergankelijk ww.) [<Engels playback], 1 zwijgzingen, nalippen.

plebisciet (o.; -en of -s) [<Latijn plebiscitum], 1 volksstemming.

plectrum (o.; -s of plectra) [Latijn <Grieks plèktron], 1 tokkelnagel.

pleidooi (o.; -en) [<Frans pledoyé, van plaid (rechtszaak)], 1 dingtaal, dingspraak, dingrede.

Pleistoceen (o.) [gevormd van Grieks pleistos (het meeste) + kainos (nieuw)], 1 IJstijdvak.

plexiglas (o.) [Engelse merknaam], 1 kunstglas.

plezier (o.) [<Frans plaisir], 1 genoegen.

plug & play, 1 (computertaal) steek en speel.

pluvier (m.; -en) [Frans], 1 regenvogel.

podium (o.; -s of podia) [Latijn, van het Griekse podion („voetje”)], 1 verheving [reeds bestaand woord voor „plaats die boven de omgeving uitsteekt”].

polarisatie (v.) [<Frans polarisation], 1 (politiek, maatschappelijk) het veroorzaken of versterken van tegenstellingen tussen mensen of groepen  »  tegemoetstelling.

polariseren (ww.), 1 (politiek, maarschappelijk)  »  tegemoetstellen.

polijsten (overgankelijk ww.) [<Frans polir], 1 likken [een reeds bestaand werkwoord, vergelijk 'een ongelikte ( = ongepolijste, onbeschaafde) beer'; met de andere betekenis van likken heeft het niets te maken].

polikliniek (v.; -en) [<Hoogduits Poliklinik], 1 behandelhuis.

polio, poliomyelitis (v.) [gevormd van Grieks polios (grijs) + muelos (merg) + het achtervoegsel -itis dat ontstekingen aanduidt], 1 kinderverlamming.

politicologie (v.), 1 landsbestuurskunde; staatkundeleer, bewindschapskunde [bewindschap is een afleiding van bewind (regering, bestuur) of bewinden (besturen, beheren, administreren)].

politicus (m.; politici) [Latijn <Grieks politikos (de burger betreffend)], 1 staatsman, staatkundige, bewindschapper [het laatste is een afleiding van bewind (regering, bestuur) of bewinden (besturen, beheren, administreren)].

politie (v.) [<Oudfrans policie <Latijn politia (staatsregeling) <Grieks politeia, van polis (stad)], 1 overheidsdienst voor openbare orde en veiligheid  »  wetwacht.

politiek (bn.) [<Frans politique <Latijn politicus <Grieks politikos (de burger betreffend)], 1 staatkundig, landsbestuurlijk, bewindschappelijk [het laatste is een afleiding van bewind (regering, bestuur) of bewinden (besturen, beheren, administreren)].

politiek (v.; geen meervoud) [zie het bn.], 1 de leer van het besturen van landen, gewesten, steden; de wijze waarop dit bestuur plaatsvindt  »  staatkunde, landsbestuur, bewindschap [het laatste is een afleiding van bewind (regering, bestuur) of bewinden (besturen, beheren, administreren)]; 2 (meer in het algemeen) beleid.

polonium (o.), zie het onderwerpblad scheikunde.

polymeer (o.; polymeren) [van Grieks polus (veel) + meros (deel)], 1 ketendeeltje.

pompoen (m.; -en) [<Frans pompon <Latijn pepo <Grieks pepoon (rijp)], 1 pronkappel.

pool (v.; polen) [<Frans pôle <Latijn polus <Grieks polos], 1 uiteinde van een as, de aardas, een magneet enzovoort  »  naaf.

poort (v.; -en) [<Latijn porta], 1 door (o.; doren) [het Middelnederlandse woord voor poort, vergelijk Hoogduits Tor].

populier (m.; -en) [<Frans poplier], 1 esp [Betekent 'ratelpopulier'. Er is echter geen enkele reden om niet esp in de algemene betekenis populier te gebruiken (en de ratelpopulier dus ratelesp of trilesp te noemen). Zo heeft ook het IJslands (ösp) het opgelost.]

portemonnee (m.; -s) [<Frans portemonnaie, van porter (dragen) + monnaie (geld)], 1 geldbuidel, geldbeugel.

portier (m.; -s) [<Frans portier], 1 poortwachter, doorwachter [zie poort]; 2 deurwachter.

portier (o.; -en) [<Frans portière], 1 wagendeur.

portret (o.; -ten) [<Frans portrait], 1 beeltenis.

poseren (onovergankelijk ww.) [<Frans poser], 1 tentoonstaan.

positie (v.; -s) [<Frans position <Latijn positio, van ponere (stellen, plaatsen)], 1 gesteltenis; 2 positiejurk  »  kraamjurk.

positief (bn.) [<Frans positif], 1 stellig [letterlijke vertaling, in enkele betekenissen van het woord positief bruikbaar].

positivisme (o.) [Frans], 1 stellige wijsbegeerte.

positivistisch (bn.), 1 stellig-wijsgerig.

postnataal ((bn.) [gevormd van Latijn post (na) + natalis (geboorte-)], 1 geboortevolgend; postnatale depressie  »  nakraaminzinking.

practical joke (m.; -s) [Engels], 1 poets [zoals in iemand een poets bakken].

praeses zie preses.

praktijk (v.; -en) [<Frans pratique <Grieks praktikè], 1 werkelijke omstandigheid, als tegenstelling van theorie  »  toepassing, werkdaad.

praktisch (bn.), 1 betrekking hebbend op de toepassing  »  werkdadig [een reeds bestaand maar verouderd woord].

precessie (v.) [<Frans précession], 1 astolling, aardastolling.

prefix (o.; -en) [<Latijn praefixus], 1 voorvoegsel.

premier (m.; -s) [Frans <Latijn primarius (voornaamste)], 1 eerste minister, minister-president  »  bewindshoofd [vergelijk minister en kabinet].

present (o.; -en) [<Frans présent], 1 geschenk.

present (bn.) [<Frans présent], 1 aanwezig.

presentabel (bn.) [<Frans présentable], 1 toonbaar.

presentatie (v.; -s) [<Frans présentation], 1 aanbieding, voorstelling, vertoning.

presentator (m.; -s of -en), 1 aanbieder, vertoner.

presenteren (overgankelijk ww.) [<Frans présenter], 1 voorstellen; 2 zich voordoen; 3 vertonen; 4 aanbieden.

presentie (v.; -s) [<Frans présence], 1 aanwezigheid, tegenwoordigheid.

preservatief (bn.) [<Frans préservatif], 1 voorbehoedend.

preservatief (o.; preservatieven), 1 voorbehoedmiddel.

preses (m.; -sen) [<Latijn praeses], 1 voorzitter.

president (m.; -en) [<Frans président], 1 (in het algemeen) voorzitter; 2 als voorvoegsel (president-commissaris)  »  voorzittend-; 3 (in het bijzonder) titel van het staatshoofd in republieken  »  hoofding (mannelijk, te onderscheiden van het vrouwelijke hoofding dat 'titel' betekent) [hoofding was een Middelnederlands woord voor hoofdman].

presidentieel (bn.) [<Frans présidentiel], 1 hoofdings-.

presidiaal (bn.) [<Frans présidial], 1 tot het voorzitterschap behorend  »  voorzitterlijk, voorzitters-, voorzitterschaps-.

pressie (v.) [<Frans pression], 1 drukking, gedwang [Oudnederlands].

prestatie (v.; -s) [<Frans prestation], 1 leesting [een verouderd woord].

presteren (ww.) [<Frans prester], 1 leesten [een verouderd woord].

presidium (o.) [<Latijn praesidium], 1 voorzitterschap.

priester (m.; -s) [<Latijn <Grieks presbuteros (ouderling)], 1 wijman [van 'wijden' of 'wij' = 'heilig'].

primaat (m.; primaten) [<Latijn primas (aanzienlijkste)], 1 zoogdier behorend tot de Primata  »  opperdier.

prins (m.; -en) [<Oudfrans prince], 1 koningszoon, degen [het laatste is een oud woord voor ‘prins, edelman, held, dapper krijgsman’ en dergelijke; vergelijk Engels thane].

printen (overgankelijk ww.) [<Engels print], 1 afdrukken.

printer (m.; -s) [Engels], 1 afdrukker, regeldrukker.

print-out (v.; -s) [Engels], 1 uitdraai.

prisma (o.; -'s of -ta) [Grieks (het afgezaagde)], 1 kantzuil.

privacy (v.) [Engels], 1 persoonsvrede.

privatiseren (overgankelijk werkwoord), 1 ontnaasten [tegenwoord van ‘naasten’ (nationaliseren)].

privilege (o.; -s) [Oudfrans], 1 (in het algemeen) voorrecht; 2 (in het bijzonder) een door de overheid aan edelen, steden, gilden enz. verleend recht  »  vrijdom [het laatste woord is afkomstig van het Middelnederlandse ‘vrijdoem’].

procedure (v.; -s) [<Frans procédure], 1 verloopgang [zie ook proces], voortvaring; 2 (gerechtelijk) rechtsvoering.

procent (o.; -en) [<Latijn pro cento (voor honderd)], 1 ten honderd, honderdste, honderddeel.

proces (o.; -sen) [<Frans procès], 1 rechtsgeding, rechtszaak; 2 verloop, voortgang.

processor (m.; -s of -en) [Engels], 1 verwerker, verwerkingseenheid.

procureur (m.; -s) [Frans], 1 pleitbezorger.

produceren (overgankelijk werkwoord) [<Latijn producere], 1 voortbrengen.

produkt, product (o.; -en) [<Latijn productum], 1 voortbrengsel; 2 uitkomst van een vermenigvuldiging  »  menigvoud, uitbreng [het laatste woord is de vertaling van Simon Stevin].

produktie, productie (v.) [<Frans production], 1 voortbrenging.

produktief, productief (bn.) [<Frans productif], 1 voortbrenkelijk.

professor (m.; -s of professoren) [Latijn], 1 hoogleraar.

profijt (o.) [<Frans profit, van Latijn proficere (vooruitgaan, baten)], 1 voordeel, baat, nut, nutschap.

profiteren (ww.), 1 baatnemen.

progesteron (o.), 1 zwangerschapswekstof [wekstof = hormoon].

project (o.; -en) [<Latijn proiectus], 1 ontwerp, bewerp, beworp [Letterlijke vertalingen, vergelijk ‘voorwerp’ en ‘onderwerp’ voor object en subject. De laatste twee zijn verouderde woorden.].

projector (m.; -s) [gevormd van Latijn proicere (vooruitwerpen)], 1 lichtwerper, beeldwerper.

prokaryoot (bn.) [van het Griekse pro (voor) en karuon (noot, celkern)], 1 celkernloos, kernloos.

promille (o.) [<Latijn pro mille (per duizend)], 1 ten duizend, duizendste.

promotie (v.; -s) [<Frans promotion <Latijn promotio], 1 bevordering.

pronomen (o.; pronomina) [Latijn], 1 voornaamwoord.

pronominaal (bn.) [<Latijn pronominalis], 1 voornaamwoordelijk.

proportie (v.; -s) [<Frans proportion], 1 evenredigheid; 2 verhouding.

proportioneel (bn.) [<Frans proportionnel], 1 evenredig.

proton (o.; protonen) [naar het Griekse prooton (eerste)], 1 hoofddeeltje.

protoplasma (o.) [Hoogduits, van Grieks prootos (eerste) + plasma], 1 oerstof, oerslijm.

prototype (o.; -n of -s) [Frans], 1 oerbeeld, grondbeeld.

protozoön (o.; protozoa) [gevormd door de Duitse paleontoloog Georg August Goldfuss van Grieks prootos (eerste) + zooon (levend wezen)], 1 oerdier, oerdiertje.

proviand (m. & o.) [kruising van Latijn praebenda (toelage) en vivenda, vianda (levensmiddelen)], 1 mondvoorraad, leeftocht.

provider (m.; -s) [Engels], 1 aanbieder, (in het bijzonder) internetaanbieder  »  webaanbieder, wereldwebaanbieder.

provincie (v.; -s of provinciën) [<Latijn provincia], 1 gouw (zie ook commissaris).

psilocybine (v.), 1 bepaald alkaloïde (bitterstof) uit de Psilocybe (het kaalkopje)  »  kaalkopjesbitter.

psychologie (v.) [<modern latijn psychologia, gevormd door Melanchton (1497-1560) van Grieks psuchè (ziel) + -logia (verhandeling)], 1 zielkunde.

psychologisch (bn.), 1 zielkunde.

psycholoog (m.; psychologen), 1 zielkundige.

puber (m. & v.; -s) [Latijn], 1 rijpeling.

puberteit (v.) [<Frans puberté of Latijn pubertas], 1 rijpingstijd, rijpingsjaren.

publicatie (v.; -s) [<Frans publication <Latijn publication], 1 uitbrenging, openbaarmaking.

public domain [Engels], 1 gemeengoed.

publiceren (overgankelijk ww.) [<Latijn publicare (openlijk laten zien of horen)], 1 afkondigen; 2 uitbrengen, openbaarmaken.

publiek (bn.) [<Frans public <Latijn publicus (van het volk)], 1 openbaar, algemeen.

publiek (o.) [<Frans public <Latijn publicus (van het volk)], 1 de ergens aanwezige mensen, toeschouwers, toehoorders  »  toeschouw.

punaise (v.; -s) [Frans (wandluis)], 1 duimspijker.

pupil (v.; -len) [<Latijn pupilla], 1 opening in het regenboogvlies  »  zie (v.) [Oudnederlands ‘sia’, verwant met het werkwoord ‘zien’].

Puppis, zie het onderwerpblad sterrenkunde.

puppy (m.; -'s) [Engels <Frans poupée (pop)], 1 welp.

pyromaan (m.; pyromanen), 1 brenzuchtige, brender [brender is het Middelnederlandse woord voor 'brandstichter', afgeleid van het werkwoord brennen; dit is de oude oorzaaksvorm (causatief) van brinnen (branden) en betekent dus 'doen branden, in brand steken', zoals zetten ('doen zitten') en leggen ('doen liggen')].

pyromanie (v.) [gevormd van Grieks pur (vuur) + mania (waanzin)], 1 brenzucht [voor bren zie pyromaan].

Pyxis, zie het onderwerpblad sterrenkunde.

Terug naar BTL Thuisblad Terug naar Inhoudsopgave